Gods verbond Israël, belangrijke passages

Deel 24: Joel 2
Het oordeel



(Deel 2)

In dit deel willen we graag een belangrijke profetische passage overdenken uit het boek van Joel. Een profetie die spreekt over een Geest die uitgestort zou worden over al wat leeft.
Maar ook over een een oordeel.

In deel 1 hebben we de uitstorting van de Geest besproken. In deel 2 zullen we het oordeel bespreken wat in deze profetie beschreven wordt.

Ga je mee?

Joel 2:
28 Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 
29 Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. 
30 Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. 
31 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt. 
32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen.

Deze profetie, aangehaald door Petrus op de Pinksterdag, die spreekt over de uitstorting van de Heilige Geest, spreekt over “de grote en geduchte dag des Heren”.
Omdat we dit met andere passages kunnen vergelijken weten we dat dit een referentie is naar een oordeelsdag.

Als we dit vergelijken met Handelingen 2: 14- 21 dan zien we dat deze grote en geduchte dag des Heeren een verwijzing is naar de verwoesting van Jeruzalem, die plaatsvond in het jaar 70 na Christus.

(Vergeet niet! Joel was een boek primair geschreven aan de Israelieten. In Handelingen 2 gaat het over de Israelieten)

De verwoesting van Jeruzalem door Jezus voorzegd in twee gelijkenissen.



Matteus 21:
28 Wat dunkt u? Iemand had twee kinderen. Hij ging naar de eerste en zeide: Kind, ga en werk vandaag in de wijngaard. 
29 En hij antwoordde en zeide: Ja, heer, maar hij ging niet. 
30 Hij ging naar de tweede en sprak evenzo. En deze antwoordde en zeide: Ik wil niet, maar later kreeg hij berouw en ging toch. 
31 Wie van de twee heeft de wil van zijn vader gedaan? Zij zeiden: De laatste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, de tollenaars en de hoeren gaan u voor in het Koninkrijk Gods. 
32 Want Johannes heeft u de weg der gerechtigheid gewezen en gij hebt hem niet geloofd. De tollenaars en de hoeren echter hebben hem geloofd, doch hoewel gij dat zaagt, hebt gij later geen berouw gekregen en ook in hem geloofd. 
33 Hoort een andere gelijkenis. Er was een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en er een heg omheen zette, en er een wijnpers in groef en een toren bouwde; en hij verhuurde die aan pachters en ging buitenslands. 
34 Toen nu de tijd der vruchten naderde, zond hij zijn slaven naar die pachters om zijn vruchten in ontvangst te nemen. 
35 Maar de pachters grepen zijn slaven, sloegen de ene, doodden de andere en stenigden een derde. 
36 Hij zond weder andere slaven, nog meer dan eerst, en zij behandelden hen op dezelfde wijze. 
37 Ten laatste zond hij zijn zoon tot hen, zeggende: Mijn zoon zullen zij ontzien. 
38 Maar toen de pachters de zoon zagen, zeiden zij tot elkander: Dit is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden om zijn erfenis aan ons te brengen. 
39 En zij grepen hem en wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem. 
40 Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen 
41 Zij zeiden tot Hem: Een kwade dood zal hij die kwaden doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zullen afleveren. 
42 Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden; van de Here is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? 
43 Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt. 
44 En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden, en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen. 
45 En toen de overpriesters en de Farizeeen zijn gelijkenissen hadden gehoord, begrepen zij, dat Hij hen bedoelde. 
46 En hoewel zij Hem trachtten te grijpen, vreesden zij de scharen, daar die Hem voor een profeet hielden.

In deze gelijkenis zien we een duidelijk beeld verschijnen.

Johannes had de weg naar ware gerechtigheid laten zien maar de Israelieten wilden niet volgen.

Dan verteld Jezus een gelijkenis, een heer des huises heeft een wijngaard gepland, en er alles aan gedaan dat er goede vruchten zouden kunnen groeien.
Ten tijde dat de heer zijn slaven stuurde, om de vruchten op te halen, werden deze gedood of gestenigd. Dit ging twee maal zo door.
Ten laatste stuurde de heer des huises zijn zoon. En ook deze werd gedood.

In dit beeld zien we de profeten die naar het volk van Israel gestuurd werden.
En we zien de zoon, Jezus Christus, en die werd ook gedood.

En wat zou God met deze pachters doen? “Hij zou hen een kwaden dood doen sterven”.
Dit is een duidelijk beeld.

Dit was een eerste profetie over de Joden, dat ze een kwade dood zouden sterven.

En het was ook duidelijk, uit vers 45, dat de overpriesters en de Farizeen precies wisten dat Jezus over hen sprak.
Ja, zij wisten het wel, maar er was meer liefde voor hun traditie dan voor Jezus, die gezonden was door de Vader.

Matteus 22:
1 En Jezus antwoordde en sprak wederom in gelijkenissen tot hen en zeide: 
2 Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte. 
3 En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen, doch zij wilden niet komen. 
4 Wederom zond hij andere slaven uit, met de boodschap: Zegt de genodigden: Zie, ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed; komt tot de bruiloft. 
5 Maar zij sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. 
6 De overigen grepen zijn slaven, en zij mishandelden en doodden hen. 
En de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand. 
8 Toen zeide hij tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. 
9 Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft tot de bruiloft. 
10 En die slaven gingen naar de wegen en verzamelden allen, die zij aantroffen zowel slechten als goeden. En de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen. 
11 Toen de koning binnentrad om hen, die aanlagen, te overzien, zag hij daar iemand, die geen bruiloftskleed aanhad. 
12 En hij zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde. 
13 Toen zeide de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. 
14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

In deze bovenstaande gelijkenis zien we weer een heel duidelijk beeld.

En zo zien we in deze gelijkenis, “Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft aanrichtte. En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden te roepen, doch zij wilden niet komen.

Hier zien we opnieuw het beeld van een koning, God, die een bruiloft aanricht voor zijn zoon, Jezus Christus, maar de Joden wilden niet komen.
Alles was gereed, maar ze wilden niet komen.

En dan, “de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand”. 

Hier zien we duidelijke woorden, 1) de koning werd toornig, 2) zond zijn legers uit, 3) verdelgde de moordenaars, en 4) stak hun stad in brand.

Als we dan deze twee gelijkenissen aan elkaar zien dan zien we een beeld ontstaan dat God alles gedaan had om Zijn volk bij elkaar te brengen, maar ze wilden niet.

Wat was het resultaat?
Ze zouden een kwaden dood sterven, de legers zouden uitgestuurd worden, de moordenaars zouden verdelgd worden en de stad in brand gestoken.

Woorden over Matteus 23.


Matteus 23:
31 Gij getuigt dus van uzelf, dat gij zonen zijt van de moordenaars der profeten. 
32 Maakt ook gij de maat uwer vaderen vol! 
33 Slangen, adderengebroed, hoe zult gij ontkomen aan het oordeel der hel? 
34 Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden. Van hen zult gij sommigen doden en kruisigen en van hen zult gij anderen geselen in uw synagogen en vervolgen van stad tot stad, 
35 opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten werd op de aarde van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharias, de zoon van Berekja, die gij vermoord hebt tussen het tempelhuis en het altaar 
36 Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. 
37 Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild. 
38 Zie, uw huis wordt aan u overgelaten. 
39 Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!

In het eerste deel van hoofdstuk 23, vers 1- 30, zien we dat Jezus de schriftgeleerden en de Farizeeen hard toespreekt en veroordeeld voor hun verkeerde gedrag en hun moorden op de rechtvaardigen.

En dan komt het laatste deel van dit hoofdstuk.
En hier staan drie belangrijke uitspraken.

Maakt ook gij de maat uwer vaderen vol! 
Deze woorden laten zien dat God een “maat”  heeft, en als deze vol is dan is God gerechtvaardigd om een volk uit te delgen.
(Genesis 15: 12- 16; 1 Tess. 2: 16; Joel 3: 13; Romeinen 2: 5)

Deze woorden laten zien dat Israel de maat had bereikt waarin God rechtvaardig was om hen uit te delgen.

Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. 
Ja, dit zijn dan hele duidelijke woorden.
De dingen die Jezus gezegd had in vers 35 zouden over hen komen.
En dit zou komen in de verwoesting van Jeruzalem die in 70 na Christus zou komen.

En die verwoesting word aangekondigd in Matteus 24: 1- 31.

Vergelijk dan ook Matteus 24: 32- 35.
Hier word ook specifiek gesproken over “al deze dingen zullen aan dit geslacht” gebeuren.

Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.
Dit is een belangrijke uitspraak.
            -God zou hen loslaten.
            -God zou de tempel, hun huis, loslaten, overlaten.
            -Christus zou hen gaan oordelen.
            -Handelingen 6: 12- 14

Woorden van de profeten:
            -Ezechiel 10: 18- 19; 11: 22, 23
            -Ezechiel 15: 8

Ja, in deze woorden zien we dat God het huis van Israel zou loslaten.

Woorden over Matteus 24.

 

Matteus 24:
1 En Jezus ging de tempel uit en vertrok. En zijn discipelen kwamen tot Hem om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. 
2 En Hij antwoordde en zeide tot hen: Ziet gij dit alles niet? Voorwaar, Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken. 
3 Toen Hij op de Olijfberg gezeten was, kwamen zijn discipelen alleen tot Hem en zeiden: Zeg ons wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding der wereld?

Telos vertaling:
3  Toen Hij nu op de Olijfberg zat, kwamen de discipelen afzonderlijk naar Hem toe en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding van de eeuw?

Naardense vertaling:
3 Als Hij zich had neergezet op de olijfberg komen zijn leerlingen tot Hem, en daar met hem alleen zeggen ze, zeg ons, wanneer zal dat alles zijn, en wat dat het teken zijn van uw nadering en de voleinding van de wereldtijd.

English standard version:
3
  As he sat on the Mount of Olives, the disciples came to him privately, saying, “Tell us, when will these things be, and what will be the sign of your coming and of the end of the age?”

Het boek:
3  "Wanneer zal dat gebeuren?" vroegen de discipelen later, toen Hij met  hen op de helling van de Olijfberg zat. "Waaruit kunnen wij opmaken dat  U terugkomt en dat deze tijd naar zijn einde loopt?"

Hier zien we dat er drie belangrijke vragen gesteld worden.
            -Wanneer zal dit geschieden.
            -Wat is het teken van uw komst. (En)
            -Wat is het teken van de voleinding van “deze bedeling”. (Tijdperk)

Zie ook:
            -Voor deze twee of drie vragen.
            -Markus 13: 4
            -Lukas 21: 7

Het woord vertaald “eeuw” komt van het Griekse woord “aion” en dit woord betekent, 1) voor altijd, onafgebroken tijdperk, eeuwigheid, 2) de werelden, en 3) tijdsperiode, eeuw.

En zo weten we, in vers 1 en 2, wordt duidelijk gesproken over “de gebouwen van de tempel”. Ja, dit is het onderwerp  hier!
En aangaande de woorden van Jezus over de gebouwen van de tempel worden deze drie vragen gesteld.

Vergelijk:
            -Lukas 21: 20- 24
            -Hier zien we dat dit specifiek over Jeruzalem gaat.

4 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ziet toe, dat niemand u verleide! 
5 Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden. 
6 Ook zult gij horen van oorlogen en van geruchten van oorlogen. Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet. 
7 Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn. 
8 Doch dat alles is het begin der weeen. 
9 Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden, en gij zult door alle volken gehaat worden om mijns naams wil.
10 En dan zullen velen ten val komen en zij zullen elkander overleveren en elkander haten. 
11 En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden. 
12 En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen 
13 Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. 
14 En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn. 

In deze woorden, vers 4 tot 14, zien we een eerste antwoord van Jezus.

In dit eerste antwoord zien we dat hij vooral benadrukt dat we vele andere zaken en ontwikkelingen zouden zijn en gebeuren, maar het einde zou pas komen als het evangelie van het koninkrijk onder alle volken gepredikt zou zijn.

Vergelijk dit met Kollosenzen 1: 6, 23, daar stelt Paulus dat in zijn dagen het evangelie ook daadwerkelijk aan de gehele schepping verkondigd was.

Koll. 1:
23 indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie, dat gij gehoord hebt en dat verkondigd is in de ganse schepping onder de hemel, en waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben.

Belangrijke notitie:
Hou rekening met het feit dat de woorden van Matteus 24 gesproken werden rond het jaar 32/33. Kolossenzen werd geschreven rond 55 en de verwoesting van Jeruzalem kwam in het jaar 70.

15 Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniel gesproken is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er acht op - laten dan wie in Judea zijn, 
16 vluchten naar de bergen. 
17 Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen, en wie in het veld is, 
18 kere niet terug om zijn kleed mede te neme. 
19 Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen. 
20 Bid, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat. 
21 Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal.
22 En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort. 
23 Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier, gelooft het niet. 
24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden. 
25 Zie, Ik heb het u voorzegd. 
26 Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen; zie, Hij is in de binnenkamer, gelooft het niet. 
27 Want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. 
28 Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen. 

Het ware teken. (vers 15- 28)

In deze verzen zien we dat Christus heel specifiek gaat worden. Eerst schreef Hij over tekenen die vooraf zouden gaan aan de verwoesting van Jerusalem. Nu gaat hij spreken over de tijd zelf.

In de eerste plaats zien we dat Christus gaat spreken over de “gruwel der verwoesting”, Christus geeft dan aan dat deze gruwel geprofeteerd is door Daniel.

We vinden deze profetie in Daniel 9: 27; 11: 31 en 12: 11

Dit gaan we dan vergelijken met wat Lukas over dit heeft te zeggen en dan weten we waaraan dit gekoppeld word. Lukas schrijft in zijn parallel aan de woorden van Christus: “Zodra gij nu Jerusalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan, dat zijn verwoesting nabij is”. (Lukas 21: 20)

Ook zien we in Markus 13: 14 “Staande waar het niet behoort”.

De tekst gaat dan verder met het beschrijven van dit teken en hoe het in die dagen zou gaan.
            -Laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen.
            -Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen.
            -En wie in het veld is, kere niet terug om zijn kleed mede te neme.
            -Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen.
            -Bid, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat.

Het ware teken is dan “de gruwel der verwoesting”. Als deze er was zouden ze weten dat de verwoesting van Jerusalem eraan zou komen.
We zien dan ook aan de tekenen die samengaan met deze verwoesting, (vers 16- 20) dat dit een moeilijke tijd zou gaan worden.

Deze verdrukking word beschreven als:
Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der     wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal.     
En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch terwille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort.
Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier, gelooft het niet.
Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden                         verleiden.
Zie, Ik heb het u voorzegd. Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen; zie, Hij is in de binnenkamer, gelooft het niet.
Want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn.
Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen.

We lezen ook in Lukas 21: “want dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat”. (Vergelijk dit met Matt. 23: 29- 39)

Vergelijk:
            -Handl. 6: 13
            -Handl. 21: 28

Aas en de gieren.
            -Jes. 46: 11
            -Jer. 19: 7
            -Ezechiel 17: 3
            -Hosea 8: 1
            -Rev. 19: 17, 18.

Terstond na de verdrukking. (Vers 29- 31)

29 Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen. 
30 En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid. 
31 En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere.

De tekst gaat verder om te spreken over “terstond na de verdrukking”. 
In dit stuk zien we ook de woorden: “en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid”.
Deze woorden laten zien dat Christus is gekomen. We zien hier dan dat de tweede vraag is beantwoord. Maar de volgende vraag rijst en dat is: “Hoe en wanneer is Christus gekomen”.

Vers 29.
In dit vers zien we dat er gesproken word over de zon die verduisterd zou worden, de maan die haar glans niet zou geven, de sterren die van de hemel zouden vallen en de machten der hemelen die zouden wankelen.

Als we kijken naar de woorden die Christus hier gebruikt zien we een apocalyptisch taalgebruik.
We zien dat dit een taal is die we tegenkomen in het oude Testament.
Jesaja 13.

Dit hoofdstuk beschrijft het komen van God in een oordeel. God kwam door de Meden (vers 17) Zo is Christus gekomen door de Romeinen in het oordeel over Jerusalem.
De Romeinen kwamen rond 70 AD en hebben de gehele stad Jerusalem verwoest en tot een complete puinhoop gemaakt.

Verdere schrifplaatsen:
            -Joel 2: 10; 3: 14, 15
            -Jesaja 34: 1- 6
            -Ezechiel 32: 7
            -Amos 8: 9

Vers 30.

In vers 30 zien we dat er gesproken word over de Zoon des mensen op de wolken des hemels.
            -Jesaja 19: 1
            -Psalm 104: 1- 3
            -Daniel 7: 13, 14

De komst van de Zoon des mensen is dan niet een komen wat met het oog te zien was, maar een komen in een oordeel over het volk der Joden.

Jezus kwam om hen te veroordelen. 

De vijgeboom en zijn les. (32- 35)

32 Leert dan van de vijgeboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is. 
33 Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur. 
34 Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt. 
35 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.

Als we kijken naar deze woorden van Christus zien we dat Christus verteld dat deze tijd te herkennen is. Hij zegt dat deze tijd te herkennen bij een les te leren van een vijgeboom.

Als het hout van een vijgeboom week word en de bladeren gaan uitspruiten dan weten we dat de zomer nabij is.

Zo zouden de toehoorders moeten weten dat als zij de tekenen zouden zien dat de tijd nabij was, dat het voor de deur stond.

Jezus gaat dan verder en zegt: “Ik zeg u, dit geslacht zal geensins voorbijgaan, voordat dit alles geschied”.

Dit zijn hele belangrijke en cruciale woorden.

Jezus geeft aan dat alle voorgaande besproken zaken gaan komen in die generatie.

Dit zijn woorden die ons een duidelijk beeld geven van de woorden voorgaande aan vers 34 en 35. Duidelijker kan het niet.

En deze woorden van Christus waren waarheid. Hij besluit dit gedeelte om te zeggen: “De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan”.

De woorden van Christus die stonden vast. Jezus gebruikte deze woorden op andere plaatsen om te benadrukken dat de woorden die Hij gesproken had vast stonden.
            -Matt. 5: 18
            -Mark 13: 31

De verwoesting van Jeruzalem voorzegd door Petrus.

Handelingen 2:
14 Maar Petrus stond met de elven op, en hij verhief zijn stem en sprak hen toe: Gij Joden en allen, die te Jeruzalem woonachtig zijt, dit zij u bekend en neemt mijn woorden ter ore. 
15 Want deze mensen zijn niet dronken, zoals gij veronderstelt, want het is het derde uur van de dag; 
16 maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joel: 
17 En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouderen zullen dromen dromen: 
18 ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren. 
19 En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm. 
20 De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt. 
21 En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden.

En ja, zo mocht Petrus getuigen aan de Israelieten op de Pinksterdag dat er een grote en doorluchtige dag des Heren zou komen.
Dit was de verwoesting van Jeruzalem, die vanuit het perspectief van de Pinksterdag ongeveer 37 jaar later zou plaatsvinden. En de Romeinen zouden dit uitvoeren.

En ja, zo mogen we ook stellen dat de verwoesting van Jeruzalem een werk van God was.
Het werd uitgevoerd door de Romeinen, maar God was de opdrachtgever.

We zien dit ook in het oude Testament.

Jesaja 13:
1 De Godsspraak over Babel, die Jesaja, de zoon van Amoz, aanschouwd heeft. 
2 Heft op een kale berg een banier op, roept met luider stem hun toe; wenkt met de hand, opdat zij de poorten der edelen binnentrekken. 
Ik zelf heb mijn geheiligden een opdracht gegeven, ook heb Ik mijn helden tot voltrekking van mijn toorn geroepen, mijn van overmoed juichenden. 
4 Hoor, een gedaver op de bergen als van veel volk. Hoor, een rumoer der koninkrijken van verzamelde volken. De Here der heerscharen monstert een krijgsheer. 
5 Zij komen uit een ver land, van het einde des hemels, de Here en de werktuigen zijner gramschap, om de gehele aarde te verderven. 
Jammert, want de dag des Heren is nabij; hij komt als een verwoesting van de Almachtige. 
7 Daarom worden alle handen slap en elk mensenhart versmelt. 
8 Ja, zij zijn verschrikt, krampen en weeen grijpen hen aan, als een barende krimpen zij ineen; de een ziet verbijsterd de ander aan, hun gelaat staat in vlam. 
Zie, de dag des Heren komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen. 
10 Want de sterren en de sterrenbeelden des hemels doen hun licht niet stralen, de zon is bij haar opgang verduisterd en de maan laat haar licht niet schijnen.

Laten we even wat aandacht teven aan een aantal zeer belangrijke principes van deze tekst.
We zien in deze profetie een Godsspraak over Babel.
Ja, Babel zou verwoest worden.
Maar wat zijn de belangrijke aspecten hiervan?

God gaf de opdracht:
Ik zelf heb mijn geheiligden een opdracht gegeven, ook heb Ik mijn helden tot voltrekking van mijn toorn geroepen, mijn van overmoed juichenden. 

Ja, als het ging over de verwoesting van Babel was het God die de opdracht gaf.
Dus, het was Gods oordeel, uitgevoerd door Zijn werktuigen.

Dit oordeel wordt beschreven als “de dag des Heren”. 
Jammert, want de dag des Heren is nabij; hij komt als een verwoesting van de Almachtige. 
Zie, de dag des Heren komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen. 

Ja, hier zien we dat “de dag des Heren” een duidelijke referentie is naar het oordeel van God over Babel.

Met andere woorden, in de Bijbel is “de dag des Heren” zeker niet altijd een referentie naar “de laatste oordeelsdag”. 

En dat is belangrijk! Waarom?
Velen die het nieuwe Testament lezen, die zien in de woorden “de dag des Heren” vaak een referentie naar de laatste oordeelsdag en dat is niet zo.
Deze tekst laat dit duidelijk zien.

En wat we ook zien is dat “de dag des Heren” wordt gelijkgesteld aan de opdracht die God gaf aan zijn werktuigen.

In de verwoesting van Jeruzalem waren dat de Romeinen. En zo kwam er “de dag des Heren” over de Israelieten van de eerste eeuw, “over dat geslacht” en dit alles werd uitgevoerd door de Romeinen.

Specifieke woorden aangaande “de dag des Heren”.
10 Want de sterren en de sterrenbeelden des hemels doen hun licht niet stralen, de zon is bij haar opgang verduisterd en de maan laat haar licht niet schijnen.

Oordeelsdagen van God werden in het Oude Testament altijd aangekondigd onder deze woorden.

We kijken dan naar:

In dit vers zien we dat er gesproken word over de zon die verduisterd zou worden, de maan die haar glans niet zou geven, de sterren die van de hemel zouden vallen en de machten der hemelen die zouden wankelen.

Als we kijken naar de woorden die Christus hier gebruikt zien we een apocalyptisch taalgebruik.

We zien dat dit een taal is die we tegenkomen in het oude Testament.
            -Jesaja 13
            -Joel 2: 10; 3: 14, 15
            -Jesaja 34: 1- 6
            -Ezechiel 32: 7
            -Amos 8: 9


Zo is Christus gekomen door de Romeinen in het oordeel over Jerusalem.
De Romeinen kwamen rond 70 AD en hebben de gehele stad Jerusalem verwoest en tot een complete puinhoop gemaakt.

Waar had Stefanus van getuigd?


Handelingen 6:
8 En Stefanus, vol van genade en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk. 
9 Doch er stonden sommigen op van hen, die waren van de zogenaamde synagoge der Libertijnen, der Cyreneeers en der Alexandrijnen en van de Joden uit Cilicie en Asia en redetwistten met Stefanus,
10 en zij waren niet bij machte de wijsheid en de Geest, waardoor hij sprak, te weerstaan. 
11 Toen schoven zij mannen naar voren, die zeiden: Wij hebben hem lasterlijke woorden tegen Mozes en God horen spreken. 
12 En zij brachten zowel het volk als de oudsten en de schriftgeleerden in opschudding; en op hem aandringende, sleepten zij hem mede en leidden hem voor de Raad, 
13 en voerden valse getuigen aan, die zeiden: Deze mens spreekt onophoudelijk lasterlijke woorden tegen deze heilige plaats en de wet, 
14 want wij hebben hem horen zeggen, dat deze Jezus, de Nazoreeer, deze plaats zal afbreken en de zeden veranderen, die Mozes ons heeft overgeleverd. 
15 En allen, die in de Raad zitting hadden, zagen, toen zij hem aanstaarden, zijn gelaat als het gelaat van een engel.

Ja, wat was de aanklacht tegen Stefanus?
            -Hij had lasterlijke woorden gesproken tegen deze heilige plaats. (De tempel)

Want ze hadden Stefanus horen zeggen dat “dat deze Jezus, de Nazoreeer, deze plaats zal afbreken” en de zeden veranderen, die Mozes ons heeft overgeleverd. 

Ja, en ook al werd dit valselijk tegen hem gebruikt het was wel waar.

Net zo als met de woorden van Jezus.

Matteus 26:
59 De overpriesters en de gehele Raad trachtten een vals getuigenis tegen Jezus te vinden om Hem ter dood te brengen, maar zij vonden er geen, 
60 hoewel er vele valse getuigen optraden. 
61 Maar ten laatste traden er twee op, die verklaarden: Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel Gods afbreken en binnen drie dagen opbouwen. 
62 En de hogepriester stond op en zeide tot Hem: Geeft Gij geen antwoord; wat getuigen dezen tegen U?
63 Maar Jezus bleef zwijgen. En de hogepriester zeide tot Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God.

Ja, wat Jezus gezegd had was de volledige waarheid, “Ik kan de tempel Gods afbreken en binnen drie dagen opbouwen”. 

Ja, wat Jezus zei was waarheid maar het werd valselijk tegen hem gebruikt.

Zo ook met Stefanus, wat hij gezegd had was waar.
De heilige plaats zou verwoest worden, de zeden van Mozes zou veranderd worden.
Alleen dit paste niet in de traditie van de Israelieten en zo kwamen de valse getuigen optreden.

Dit alles laat zien dat God, door Jezus de koning onder het tweede verbond, de stad Jeruzalem verwoest heeft.

De dagen van vergelding.


Als we naar het boek van Lukas gaan kijken is er nog een bijzondere verwijzing naar de verwoesting van Jeruzalem.
Volgens Lukas zijn dit de dagen van vergelding.

Lukas 21:
20 Zodra gij nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan, dat zijn verwoesting nabij is. 
21 Laten dan die in Judea zijn, vluchten naar de bergen, en die binnen de stad zijn, de wijk nemen, en die op het land zijn, er niet binnengaan,
22 want dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat. 
23 Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen! Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, 
24 en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn.

Het woord vertaald vergelding komt van het Griekse woord “ekdikesis” en dit woord betekent “bestraffing”. “toe te zien dat het recht geschied”. 

We vergelijken hier de woorden uit Daniel 9:

Daniel 9:
26 En na de tweeenzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; en het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is.
27 En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is.

En zo is het recht geschied toen Jeruzalem werd verwoest in 70 na Christus.

Conclusie:


Als we naar de belofte van Joel 2 kijken zien we dat deze belofte de Christus aangaat!
Of met andere woorden, het gaat de belofte van het nieuwe verbond aan! (2 Kor. 3: 1- 18)

We zien in deze belofte van Joel 2 dat God een belofte deed aan de Israelieten dat de Geest uitgestort zou worden over alle vlees, Jood en Heiden tesamen,  maar ook dat er een oordeel zou komen. Dit is vervuld in 70 na Christus in de verwoesting van Jeruzalem.

Als we dit koppelen aan ons grotere thema, Gods verbond Israel, dan zien we opnieuw dat deze belofte van Joel Christus-centrisch is. De oud Testamentische beloften zijn allemaal Christus-centrisch. Niets meer en niets minder. Naast deze belofte zijn er geen andere beloften!

De Israelieten hebben een nieuw verbond gekregen, Jer. 31: 31- 34; Hebr. 8: 8- 13, en daarin ligt de verlossing van alle Israelieten. En dit nieuwe verbond is Christus-centrisch.
Meer is niet nodig!

En deze belofte van Joel bevestigd dit opnieuw.

Copyright © 2019 Gert-Jan van Zanten · Webdesign by BinR
All Rights Reserved · webbijbel.nl
Hosted by VDX